-
1 segeln
segeln5 〈informeel; figuurlijk〉zakken, sjezen♦voorbeelden:1 eine Jacht segeln • op, met een jacht zeileneine Regatta segeln • aan een regatta deelnemen, meedoen(dicht, hart) am Wind segeln • (hoog) aan de wind zeilen5 durch das Examen segeln • voor het examen zakken, sjezen -
2 sie segelte ins Zimmer
sie segelte ins Zimmer
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский